BSD

Dag 21

     psalms
  • Elohim spreek uit Elokim is een gebruikelijke naam voor God in the Hebreeuwse Bijbel.
  • Hashem betekent letterlijk: "De Naam" en is een vervangende term voor de Almachtige zodat wij niet riskeren Gods naam ijdel te gebruiken.

Psalm 104

  1. Zegent Hashem, mijn ziel. Hashem, mijn Elokim, U bent zeer groot, U hebt U bekleed met majesteit en glorie.
  2. Hij hult zich in licht als in een mantel, Hij strekt de hemel uit als een tentkleed,
  3. Hij timmert zijn opperzalen in de wateren, Hij maakt de wolken tot zijn wagen en Hij wandelt op de vleugelen van de wind.
  4. Hij maakt de winden tot zijn boden en laaiend vuur tot zijn dienaren.
  5. Hij vestigt de aarde op haar grondslagen, zodat ze nimmermeer wankelt.
  6. Hij bedekt de waterdiepte als met een kleed, boven de bergen stonden de wateren;
  7. voor uw berisping vluchtten zij, voor het geluid van uw donder haastten zij zich weg;
  8. de bergen rezen op, de dalen zonken neer, op deze plaats legde U de grondslag voor hen.
  9. U hebt een grens vastgesteld, die zij niet overschrijden: zij zullen de aarde niet meer bedekken.
  10. Hij zendt de bronnen naar de rivieren, tussen de bergen stromen zij;
  11. zij geven alle dieren van het veld te drinken, en de wilde ezels lessen hun dorst.
  12. Bij hen wonen de vogels des hemels, tussen het gebladerte zingen zij hun lied.
  13. Hij geeft de bergen uit de opperzalen te drinken, van de vrucht van uw werken is de aarde verzadigd.
  14. Hij doet het gras groeien voor het vee en het groene kruid, om door de mensen bewerkt te worden, om brood uit de aarde voort te brengen
  15. en wijn, dat het hart van de mens verheugt, en laat het aangezicht glanzen van olie, en brood, dat het hart van de mens versterkt.
  16. De bomen van Hashem worden verzadigd, de ceders van de Libanon, die Hij geplant heeft,
  17. daar waar de vogels nestelen. Cipressen zijn het huis van de ooievaar,
  18. de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen.
  19. Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste feestdagen en de zon kent haar tijd van haar ondergang.
  20. U maakt duisternis en het is nacht, waarin alle dieren van het woud zich roeren;
  21. de jonge leeuwen brullen om prooi en zoeken hun eten van Elokim.
  22. Gaat de zon op, dan trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun holen.
  23. Dan gaat de mens uit naar zijn werk en naar zijn arbeid tot de avond.
  24. Hashem, hoe talrijk zijn uw werken, U hebt ze allemaal met wijsheid gemaakt; de aarde is vol van uw scheppingen.
  25. Daar is de groot en wijd uitgestrekte zee, daar is gewemel, zonder tal, schepselen klein en groot;
  26. daar gaan de schepen, de Leviathan, die U geformeerd hebt om mee te spelen.
  27. Allen wachten op U, om hen eten te geven op zijn tijd;
  28. U geeft aan hen, zij verzamelen, U opent uw hand, ze worden met goed verzadigd;
  29. verbergt U uw aangezicht, zij worden verschrikt, neemt U hun adem weg, zij sterven en zij keren terug tot hun stof;
  30. U zendt uw adem, zij worden geschapen en U vernieuwt het aangezicht van de aarde.
  31. De eer van Hashem is eeuwig, Hashem verheugt zich in zijn werken.
  32. Hij schouwt naar de aarde en zij beeft, Hij raakt de bergen aan en zij roken.
  33. Zo lang ik leef, zal ik zingen voor Hashem, zolang ik ben, zal ik mijn Elokim prijzen;
  34. moge mijn overdenking Hem behagen. Ik zal mij verheugen in Hashem.
  35. De zondaren zullen van de aarde verdwijnen en de goddelozen zullen er niet meer zijn. Zegen Hashem, mijn ziel. Halleluja.

Psalm 105

  1. Dankt Hashem, roept Zijn naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken;
  2. Zingt voor Hem, maakt muziek voor Hem, spreekt van al Zijn wonderen.
  3. Roemt in Zijn heilige naam; mag het hart van hen die Hashem zoeken zich verheugen.
  4. Zoekt Hashem en Zijn sterkte, zoekt steeds Zijn aangezicht.
  5. Gedenkt zijn wonderen die Hij deed, zijn tekenen en de oordelen van zijn mond,
  6. Het kroost van Abraham zijn knecht, kinderen van Jacob, zijn uitverkorenen.
  7. Hij is Hashem onze Elokim, zijn oordelen gaan over de hele wereld;
  8. Hij gedenkt voor eeuwig zijn verbond, het woord dat Hij gebood tot in het duizendste geslacht,
  9. dat Hij maakte met Abraham, en zijn eed aan Izaak;
  10. dat Hij bevestigde aan Jacob tot een belofte, aan Israël tot een eeuwig verbond,
  11. zeggende: aan jullie geef Ik het land Kanaän, het jouw toegemeten erfdeel.
  12. Toen zij weinig in getal waren en gering, terwijl zij daar als vreemdeling verbleven.
  13. En zij van natie tot natie gingen, van het ene koninkrijk tot een ander volk.
  14. Hij stond geen mens toe, hen te onderdrukken en Hij strafte koningen ter wille van hen;
  15. raakt mijn gezalfden niet aan, en doet aan mijn profeten geen kwaad.
  16. En Hij riep een hongersnood uit over het land, Hij verbrak elke staf van het brood,
  17. Hij zond een man voor hen uit: Jozef werd als slaaf verkocht;
  18. zij dwongen zijn voeten in ijzeren boeien, zijn nek kwam in de ijzers,
  19. tot de tijd, dat zijn woord is uit gekomen, heeft het besluit van Hashem hem gelouterd.
  20. Een koning zond heen en liet hem vrij, een heerser van volkeren maakte zijn boeien los;
  21. hij maakte hem tot heer over zijn huis, en tot heer over al zijn bezit,
  22. om zijn vorsten te binden naar zijn goeddunken, en zijn oudsten maakte hij wijs.
  23. En Israël kwam naar Egypte, en Jacob verbleef als vreemdeling in het land van Cham,
  24. Hij maakte zijn volk zeer vruchtbaar en maakte het machtiger dan zijn vijanden.
  25. Hij veranderde hun harten om zijn volk te haten, om listig te handelen tegen zijn knechten.
  26. Hij zond Moshe zijn knecht [en] Aaron, die Hij koos.
  27. Zij plaatsten onder hen de woorden van zijn tekenen en zijn wonderen in het land van Cham.
  28. Hij zond duisternis, en maakte het duister, en zij waren niet weerspannig tegen zijn woord.
  29. Hij veranderde hun water in bloed en doodde hun vissen;
  30. hun land wemelde van kikkers, in de kamers van hun koningen.
  31. Hij sprak en er kwam een zwerm ziekmakende insecten, en muggen in heel hun gebied.
  32. Hij maakte hun regen tot hagel, vurige vlammen in hun land;
  33. Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom en verbrak het geboomte in hun gebied.
  34. Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen, verslinders zonder tal;
  35. zij aten al het groene kruid in hun land en de vruchten van hun akker.
  36. En Hij sloeg al de eerstgeborenen van hun land, alle eerstelingen van hun kracht.
  37. En Hij leidde hen uit met zilver en goud, terwijl er in hun stammen niemand was die struikelde.
  38. Egypte verheugde zich over hun vertrek, want vrees voor hen was op hen gevallen.
  39. En Hij spreidde een wolk uit tot bedekking, en vuur om de nacht te verlichten.
  40. Zij vroegen, en er kwamen kwakkels, met brood uit de hemel verzadigde Hij hen.
  41. Hij opende een rots, en wateren vloeiden en stroomden als een rivier in de woestijn;
  42. want Hij herinnerde zich Zijn heilig woord aan Abraham, zijn knecht.
  43. En Hij leidde zijn volk uit met vreugde, zijn uitverkorenen met vreugdegezang.
  44. En Hij gaf hen de landen der natiën, en zij erfden het gezwoeg van de volkeren,
  45. opdat zij zijn wetten zouden onderhouden, en Zijn Tora bewaren. Halleluja.

Malben - Studiecentrum voor Noachieten uit de vier windhoeken.