V'Zot HaBerachah in een notendop
Deuteronomium 33:1 - 34:12
De lezingen (Leviticus 22-23, Numeri 29 en Deuteronomium 14-16) bevatten de details van de wetten van de moadim of "gezette tijden" in de Joodse kalender voor de feestelijke viering van onze band met God.
Waaronder het gebod te wonen in de Soeka (een hut van takken) en het hebben van de etrog, een citroenachtige vrucht, vervolgens de loelav, een gesloten palmtak, drie myrtetakken en twee wilgetakken; het brengen van offers in de Heilige Tempel in Jeruzalem op het Loofhuttenfeest, en de verplichting om de reis naar de Heilige Tempel te maken "om te zien en gezien te worden voor het aangezicht van God" tijdens de drie jaarlijkse bedevaart festivals - Pesach, Sjavoeot en Soekot.
Op Simchat Torah ("Vreugde van de Thora") kunnen we de jaarlijkse Tora lezing afsluiten en opnieuw beginnen. Eerst lezen we het gedeelte van de parasja V'zot Haberachah, waarin de zegeningen die Mozes aan elk van de twaalf stammen van Israël gaf voor zijn dood worden herhaalt. In navolging van Jacob's zegeningen aan zijn twaalf zonen, vijf generaties eerder, bekrachtigt hij voor elke stam zijn individuele rol binnen de gemeenschap van Israël.
V'Zot Haberachah vertelt dan hoe Mozes de berg Nebo beklom en vandaar het Beloofde Land zag. "En Mozes, de dienaar van God stierf daar in het land van Moab, overeenkomstig het woord van God...en niemand kent zijn graf tot op deze dag." De Tora concludeert met het volgende waaruit blijkt dat: "Er geen profeet in Israel meer is opgestaan, gelijk aan Mozes, die God kende van aangezicht tot aangezicht... en met heel de sterke hand en de grote ontzagwekkende dingen die Mozes deed voor de ogen van heel Israël."
Onmiddellijk na het sluiten van de Tora, beginnen we opnieuw door het lezen van het eerste hoofdstuk van Genesis (het begin van de volgende Sjabbat's Tora lezing). Hierin wordt beschreven hoe God de wereld in zes dagen schiep en Zijn werk onderbrak op de zevende dag - en dat Hij die heiligde en zegende als een dag van rust.