BSD

Parasja Ki Tisa, Exodus 30:11-34:35, 139 verzen

tabernakel

In parasja Jitro hebben wij al kennis gemaakt met de algemene regel dat er geen vroeg en laat in de Tora bestaat. Ook in deze parasja moet daar rekening mee gehouden worden. De bouw van de tabernakel kwam namelijk na de zonde van het gouden kalf. Voor de duidelijkheid is een appendix met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen opgenomen.

De telling van de kinderen van Israël.

De kinderen van Israël mogen niet per hoofd worden geteld. De telling geschied door de bijdrage van een halve sjekel voor elke man van twintig jaar en ouder. Een rijke man mag niet meer dan een halve sjekel geven en een arme man mag niet minder dan een halve sjekel geven. Met het tellen van de sjekels werd het aantal kinderen van Israël bekend. Op deze wijze van tellen zou er geen pest onder het volk Israël heersen, zoals dat wel het geval was in de tijd van koning David. (2 Samuël 24)

Het waterbassin (Exodus 30:17-21)

Het waterbassin stond in het voorhof tussen het altaar en de Tent van de Samenkomst in. Het waterbassin was van koper gemaakt. Het waterbassin stond op een stander en was bedoeld voor de rituele wassing van de handen en de voeten van de priesters voordat zij de tabernakel binnengingen om hun dienst uit te voeren. Bij deze rituele wassing legde de priester zijn rechterhand op zijn rechtervoet en zijn linkerhand op de linkervoet en waste op deze wijze zijn handen en voeten tegelijkertijd.

De zalfolie

Mozes kreeg de opdracht om zalfolie uit speciale specerijen te bereiden en hiermee de tabernakel en de voorwerpen van de tabernakel te zalven. Ook Aäron en zijn zonen werden met deze zalfolie gezalfd. Deze zalfolie was alleen voor heilige doeleinden bestemd. De Tora verbiedt het namaken en het gebruik van de zalfolie.

Het wierookoffer

Na de richtlijnen over de bereiding van de heilige zalfolie worden in Exodus 30:34 vier soorten specerijen genoemd waaruit het wierookoffer bestond. De mondelinge leer leert ons dat het wierookoffer uit elf verschillende soorten specerijen bestond. Tien van deze specerijen bezaten een welriekende geur. De enige specerij met een onwelriekende geur was de hars, galbanum. De hars met zijn zeer onaangename geur was toch een onmisbaar component van het wierookoffer. Waarom is deze slecht geurende specerij ook een deel van het wierookoffer? Het volk Israël bestaat uit allerlei soorten joden en ook uit zondaars. Elke specerij vertegenwoordigt een deel van het joodse volk en zo is er ook een specerij die de zondaars vertegenwoordigt. Ook tijdens de dagelijkse gebeden en de vastendagen mogen de zondaars niet uitgesloten worden. Echter al deze specerijen samen, inclusief de hars, vormen een welriekende geur voor HaSjem.

Het wierookoffer werd dagelijks in de ochtend en in de schemering gebracht. Het wierookoffer is heilig. Ook hier verbiedt de Tora om het wierookoffer na te maken en te gebruiken.

Betsalel en Oholiab

Betsalel de zoon van Uri de zoon van Chur uit de stam van Juda en Oholiab de zoon van Achisamach uit de stam van Dan werden door HaSjem aangesteld om de tabernakel en de bijbehorende voorwerpen te maken. HaSjem had hen van speciale wijsheid en inzicht voorzien om de tabernakel te kunnen maken.

Betsalel kwam uit de vooraanstaande stam Juda. Bij Betsalel wordt niet alleen de naam van zijn vader genoemd maar ook de naam van zijn grootvader. Zijn grootvader Chur was vol ijver voor HaSjem en vocht tegen de afgodendienaars van het gouden kalf. In die strijd was Chur door de afgodendienaars vermoord. De tabernakel diende als verzoening voor de zonde van het gouden kalf en daarom werd de naam van zijn grootvader hier genoemd. De betekenis van de naam Betsalel is 'in de schaduw van HaSjem'. Betsalel bezat alle talenten die nodig waren voor de bouw van de tabernakel.

De middeleeuwse commentator Nachmanides, de Ramban, merkte hierbij op dat de talenten van Betsalel op zichzelf een wonder zijn. Het joodse volk had jarenlang in Egypte geen toegang tot de edele metalen zoals goud, zilver en koper. Het feit dat Betsalel wist op welke manier hij deze metalen moest hanteren was niet vanzelfsprekend.

Oholiab kwam uit de minder voorname stam Dan. Dan was een zoon van Bilhah een bijvrouw van Jacob. Eeuwen later speelde ook een andere nakomeling van de stam Dan een belangrijke rol in de bouw van de Tempel. (2 Kronieken 2:13) De kwaliteit van de talenten van Oholiab deed niet voor de talenten van Betsalel onder. Zij worden samen naast elkaar in de Tora genoemd.

Het gebod op het houden van de sjabbat volgt onmiddellijk op de instructies van de tabernakel. Wat is de relatie tussen de tabernakel en de sjabbat? Voor het oprichten van de tabernakel waren 39 hoofdwerken nodig. Deze 39 hoofdwerken vormen de basis voor de werkverboden die op de sjabbat gelden.

De zonde van het gouden kalf

De zonde van het gouden kalf is één van de vier grootste overtredingen die in de Tora genoemd zijn. De eerste overtreding was het eten van de verboden vruchten door Adam en Eva in het paradijs. De tweede grote overtreding betrof de verkoop van Jozef tot slaaf door zijn broers. Het maken en aanbidden van het gouden kalf was de derde overtreding. De vierde overtreding betrof de zonde van kwaadsprekerij van de verspieders over het beloofde land (Numeri 13 vv).

De beweegreden van de eerste overtreding was de lichamelijke wellust; voor de verkoop van Jozef was de beweegreden jaloezie, voor het gouden kalf de verbeeldingskracht en de kwaadsprekerij van de verspieders was gebaseerd op angst.

In Exodus 32:7 zei HaSjem tegen Mozes om snel de berg af te gaan en te zien wat er met het volk is gebeurd. HaSjem gebruikte hierbij de woorden 'jouw volk' en niet de gebruikelijke benaming van 'de kinderen van Israël'. Mozes had toegestaan dat ook anderen, de zogenoemde 'erev rav', die niet tot het joodse volk behoorden, mee uit Egypte konden trekken. Deze anderen hitsten een deel van de kinderen van Israël op om aan de afgodendienst mee te doen.

Geen geduld

Mozes had tegen het volk Israël gezegd dat hij veertig dagen op de berg Sinaï zou verblijven. Het volk echter had een rekenfout gemaakt en telde de eerste halve dag als de eerste volle dag van de veertig dagen. Toen de terugkomst van Mozes op de veertigste dag die het volk had geteld uitbleef, werd het volk bezorgd. Enkelen waren er van overtuigd dat Mozes op de berg Sinaï was doodgegaan en dat er nu iets of iemand anders in de plaats van Mozes moest komen. Zij wisten dat in de tabernakel de cherubijnen zouden komen te staan en dat HaSjem Zich via de cherubijnen zou openbaren. Zij dachten dat Aäron, die na Mozes de grootste man was, voor hun een gouden beeld zou kunnen maken. Dat beeld zou hun wil en wens voor goddelijke begeleiding kunnen uitdrukken en als een voorwerp voor de openbaring van de G-ddelijke Verschijning kunnen dienen.

Aäron was in zijn hart tegen dit idee maar dacht dat hij voor het oog zo langzaam mogelijk zou meewerken om tijd te kunnen winnen tot de terugkomst van Mozes 1). De dingen liepen echter sneller uit de hand dan hij had gedacht en het gouden kalf was zeer spoedig gemaakt en delen van het volk begonnen het gouden kalf vroegtijdig te aanbidden.

Na veertig dagen en veertig nachten daalde Mozes op de zeventiende Tammoez, ruim drie maanden na de uittocht uit Egypte en ruim een maand na het ontvangen van de Tora, de berg Sinaï af. Mozes nam het tumult in het kamp waar en wierp de stenen tafels die hij van HaSjem had ontvangen op de grond waardoor de stenen tafels in stukken braken.

Mozes nam het gouden kalf en verpulverde het tot stof en wierp het stof in het water. Mozes liet de Israëlieten van dat water drinken en degene die aan de afgodendienst schuldig was, ging aan het gedronken water dood.

De stam van Levi had niet aan deze afgodendienst meegedaan en koos de kant van Mozes. Door deze beslissing werd de stam van Levi uitgekozen om in plaats van de eerstgeborenen in de tabernakel te dienen. De bedoelingen van Aäron waren zuiver en hij werd tot hogepriester aangesteld. In de strijd tegen de afgodendienaars die op die dag door de Levieten werd gestreden, kwamen ongeveer drieduizend mensen om.

Onmiddellijk op de volgende ochtend, 18 Tammoez 2448, ging Mozes weer voor veertig dagen de berg Sinaï op om vergeving voor het volk Israël te vragen. Mozes was hier echter niet in geslaagd. HaSjem deelde Mozes mee dat Hij via een engel het volk Israël naar het beloofde land zou leiden. Met deze boodschap daalde Mozes op 29 Av de berg Sinaï af. Toen Mozes deze boodschap aan het volk meedeelde, begon het volk te treuren en legde de kronen die zij met de gave van de Tora hadden ontvangen, af. Verder moest Mozes het volk uitleggen waarom HaSjem Zich niet langer in hun midden kon manifesteren. Wanneer HaSjem temidden van dit hardnekkige volk zou verkeren, dan was de kans groot dat bij de geringste begane vergissing het volk door de Aanwezigheid van HaSjem vernietigd kon worden. Het volk legde daarna alle juwelen af om de overgebleven invloed van het gouden kalf uit te wissen. In navolging van HaSjem, besloot Mozes om zijn tent zo ver mogelijk buiten het kamp te zetten. Daar vond de ontmoeting tussen HaSjem en Mozes plaats. Mozes vond gunst in de ogen van HaSjem en hij had toestemming gekregen om een deel van HaSjem te mogen zien.

Mozes kreeg de opdracht om twee nieuwe stenen tafels te maken. Op de ochtend van de eerste Eloel 2448 ging Mozes voor de derde maal voor veertig dagen en veertig nachten de berg Sinaï op. Deze derde keer was Mozes erin geslaagd om vergeving voor het volk te vragen. Op 10 Tisjre 2449, de dag van de Grote Verzoendag, kwam Mozes met de tweede set stenen tafels de berg af. Het volk Israël had verzoening voor hun overtreding van het gouden kalf gekregen. De verzoening voor het gouden kalf werd met de inwijding van de tabernakel een half jaar later op de eerste Nissan 2449 verwezenlijkt.

HaSjem maakte opnieuw een verbond met Mozes. HaSjem beloofde dat Hij de volken uit het land Kanaän zou verdrijven. Er waren zeven volken die het land Kanaän bewoonden. Hier worden er slechts zes genoemd. De Girgazieten waren namelijk al uit zichzelf weg gegaan. Het volk Israël werd opgedragen om geen verbond met afgodendienaars te sluiten, om de altaren van de afgodendienst te vernietigen, om zich niet neer te buigen voor de afgoden en om geen afgoden te maken.

Het volk Israël moet de wetten van de pelgrimsfeesten (Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest) houden, alsmede de wetten van de sjabbat en van het sjabbatsjaar, de wetten die betrekking op de eertsgeborenen en de spijswetten hebben.

Mozes schreef ditmaal zelf op de twee stenen tafels en daalde na veertig dagen en nachten de berg Sinaï af. Mozes' gezicht straalde. Hij moest zijn gezicht met een sluier bedekken om met het volk te kunnen spreken. Het volk was door de zonde van het gouden kalf spiritueel gekrompen en kon de spiritualiteit van Mozes niet verdragen. De grote zonde van het gouden kalf heeft ook baat gehad voor het volk Israël. Bij de eerste set van stenen tafels had HaSjem alleen de schriftelijke leer gegeven. Bij de tweede set van stenen tafels heeft het volk Israël ook de mondelinge leer ontvangen. Zowel de eerste gebroken als de tweede hele set van stenen tafels werden later in de ark van het verbond geplaatst.

De naam van de parasja Ki Tisa kan ook als 'wanneer je opheft' gelezen worden. In de parasja neemt de zonde van het gouden kalf een grote plaats in. Ondanks de grote zonde van het gouden kalf was HaSjem uiteindelijk bereid om deze zonde te vergeven. Dat hield een opheffing voor het volk Israël in.

Ter afsluiting nog iets opmerkelijks over de indeling van de parasja. Het is bekend dat elke parasja uit zeven delen bestaat en dat op sjabbat zeven mensen tot de Tora worden opgeroepen. De Cohen (de priester) wordt als eerste opgeroepen, Levi (de Leviet) voor de tweede lezing en de andere vijf lezingen zijn voor Israël, degenen die geen Cohen of Levi zijn.

In deze parasja valt het op dat de eerste en de tweede lezing voor de Cohen (44) en de Levi (47) de overgrote meerderheid van de verzen van de parasja omvatten. De eerste lezing betreft de instructies voor de priesters en de tweede lezing verhaalt de zonde van de gouden kalf waaraan de Levieten niet hebben deel genomen. De resterende 48 verzen zijn voor de vijf oproepen voor Israël.

1) Toen Aäron zei: 'Morgen zal het feest voor HaSjem zijn' (Exodus 32:5) bedoelde hij dat tot de volgende morgen Mozes weer terug zal zijn en dat het feest niet door zou gaan. De woorden van Aäron 'morgen zal het feest voor HaSjem zijn' zullen echter in de toekomst gebeuren. De Arizal (Isaac Luria) heeft dit als volgt uitgelegd. Wanneer de Messias zal komen dan zal de dag van het maken van het gouden kalf in een feestdag veranderen. Zo zullen de woorden die Aäron duizenden jaren geleden heeft gesproken werkelijkheid worden.

Waarom zal juist met de komst van de Messias de correctie van de zonde van het gouden kalf gevierd worden? Nadat Mozes zo voor het volk had gepleit, antwoordde HaSjem dat Hij de vergelding voor de zonde van het gouden kalf in veel kleine betalingen zal aflossen. HaSjem had het volk niet in één keer streng gestraft. HaSjem straft(e) iedere keer een beetje. Vanaf dat moment was en is elke ramp dat het volk Israël overkwam en overkomt een afbetaling voor de zonde van het gouden kalf.

Gebruikte literatuur

Het commentaar van Rasji.
Werkboek bij Choemasj Sjmot voor Talmoed Torah, Rabbijn Avraham Sjosjan, 5773.
Interpolated translation for Parshah Ki Tisa, Kehot Chumash.
Parashat Ki Tisa: The 4 origins of sin and their rectification, www.inner.org van Rav Yitschaq Ginzburg.
The Dynamic Duo: Betzalel and Aholiav, Mendi Kaminker, www.chabad.org.
HaParasja sjelli, LeDorot-Hotsa'ah le'Or,5775.

Jaël

Studiecentrum voor Noachieten uit de vier windhoeken.

Aantekeningen

Home Malben

Begrippenlijst

printer

Emuna is het standvastig geloof in een enige, soevereine, alwetende, welwillende, geestelijke, bovennatuurlijke en almachtige Schepper van het universum, die wij God noemen. Emuna bestaat uit drie niveaus: Niveau één is het geloof in de Goddelijke Voorzienigheid; Niveau twee is het geloof dat Hashem alles doet wat het beste voor ons is; Niveau drie is het geloof dat Hashem alles doet met een specifiek doel. Deze thesen zijn nader uitgewerkt in het boek "The Garden of Emuna".

Hashem betekent letterlijk: "de Naam" is een vervangende term voor de Almachtige zodat wij niet riskeren Gods naam ijdel te gebruiken.

Tora is letterlijk "instructie"; Er zijn twee betekenissen. De vijf boeken van Mozes zijnde Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium en meer in het algemeen verwijst het naar de Joodse leer en wat wij ten onrechte het Oude Testament noemen.