Parasja's Matot- Masa'ee
"De nakomelingen van Ruben en Gad hadden enorm grote kudden van vee en zij zagen het land van Jazer en het land van Gilead en het was een plaats die geschikt was voor het vee." (Numeri 32:1).
Over de enorm grote kudden van de nakomelingen van Ruben en Gad wordt in de boeken het volgende naar voren gebracht: deze twee stammen hielden veel van het manna en zij namen geen ander voedsel tot zich. Zij slachtten geen schapen en runderen zoals de andere stammen dat wel deden en daarom bezaten zij grote kudden. Wat is de relatie tussen het eten van het manna en hun verzoek om aan de andere kant van de Jordaan, dat zeer geschikt voor de kudden was, te blijven?
In het chassidisme wordt dat als volgt uitgelegd: de nakomelingen van Ruben en Gad wilden aan de andere kant van de Jordaan blijven om schaapherders te zijn. Schaapherders ondervinden weinig hinder in het weiden van de kudden en op die manier zouden zij voldoende tijd vinden om aan de studie van de Tora te wijden en dicht bij HaSjem te zijn.
Het eten van het manna, het hemelse brood, dat zo geliefd was bij de nakomelingen van Ruben en Gad leidde ertoe dat zij het land Israël niet wilden binnengaan om zich met aardse en materiële zaken bezig te houden.
Uit 'Punten uit de Gesprekken van de Lubawitscher Rabbi over de wekelijkse portie' in Dvar Malchoet.
Jael